-
1 иметь право требовать
vgener. aanspraak hebben opRussisch-Nederlands Universal Dictionary > иметь право требовать
-
2 claim
n. aanspraak; vordering; bewering--------v. beweren; vorderen; aanspraak maken opclaim1[ kleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aanspraak ⇒ recht, claim, eis♦voorbeelden:have a claim on/to • verdienen, recht hebben oplay claim/make a claim to • aanspraak maken op————————claim21 een vordering indienen ⇒ een eis instellen, genoegdoening/schadevergoeding eisen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opeisen ⇒ aanspraak maken op, rechten doen gelden op2 beweren ⇒ verkondigen, stellen3 recht hebben op ⇒ verdienen, nodig hebben♦voorbeelden:the accident claimed six lives • het ongeluk eiste zes levensclaim back • terugvorderen3 claim attention • aandacht opeisen/verdienen -
3 Anspruch
Anspruch〈m.〉♦voorbeelden:1 Ansprüche an etwas, jemanden haben, stellen • eisen aan iets, iemand stellenAnspruch auf eine Sache erheben, machen • aanspraak maken op ietsjemandes Aufmerksamkeit in Anspruch nehmen • iemands aandacht opeiseneinen Freund in Anspruch nehmen • een beroep doen op een vriendein Recht in Anspruch nehmen • een recht opeisendiese Tätigkeit nimmt mich ganz in Anspruch • deze bezigheid neemt me helemaal in beslagviel Zeit in Anspruch nehmen • veel tijd vergen -
4 Anrecht
Anrecht〈o.〉♦voorbeelden:ein Anrecht auf den Thron haben • recht, aanspraak op de troon hebben -
5 droit
droit1 [drwaa]〈m.〉♦voorbeelden:à bon droit • met rechtdroit civil • burgerlijk rechtdroits civiques • burgerschapsrechtendroit constitutionnel • staatsrechtdroit coutumier • gewoonterechtdroit divin • door God gegeven rechtavoir plein droit de vie et de mort sur qn. • over leven en dood van iemand beschikkende plein droit • van rechtswegedroit privé • privaatrechtdroit public • publiek rechtdroit réel • zakenrechtfaire droit à qn. • iemand recht laten wedervarenfaire droit à une demande • een aanvraag inwilligenfaire son droit • rechten studerende droit • terecht(responsable) en droit • juridisch (aansprakelijk)→ forcedroits de l'homme • mensenrechtendroit d'option • voorkeursrechtdroit de reproduction • kopijrechtdroit du sang • geboorterechtde quel droit? • met welk recht?tous droits réservés • alle rechten voorbehoudenavoir des droits sur qn. • iets over iemand te zeggen hebbenavoir le droit pour soi • het recht aan zijn kant hebbenavoir un droit sur qc. • het recht hebben te beschikken over ietsqui de droit • de rechthebbendedroit d'inscription • inschrijvingskostendroits de port • havenrechtendroit de timbre • zegelrecht————————droit2 [drwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 recht ⇒ rechtop, rechtstreeks2 rechtschapen ⇒ rechtdoorzee, rechtvaardig♦voorbeelden:jupe droite • recht vallende rokaller droit au but • recht op z'n doel afgaantout droit • rechtdoorau droit de • loodrecht open droite ligne • rechtstreeks, in rechte lijnle droit d'une monnaie • muntzijde van een geldstuk1. m1) recht2) rechterhand [sport]2. adj, adv1) recht(op), rechtstreeks2) rechtschapen, rechtvaardig3) rechter, rechts -
6 stake
n. staak, paal; brandstapel; inzet, belang; prijzengeld; op het spel staan--------v. vastbinden aan een staak, stutten; afpalen, afbakenen; aanspraak maken op; verwedden, inzettenstake1[ steek] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 go to the stake • op de brandstapel sterven; 〈 figuurlijk〉 de zure vruchten plukken (van een onverstandig besluit)3 have a stake in something • zakelijk belang hebben/betrokken zijn bij ietslose one's stake • zijn inzet/de weddenschap verliezenbe at stake • op het spel staanthe issue at stake • waar het om gaat————————stake2〈 werkwoord〉3 spietsen♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 stake out • posten bij, in de gaten houden 〈 bijvoorbeeld (huis van) misdadiger〉 -
7 call
n. roep; telefoontje; visite, bezoek; bel; uitnodiging; aanklacht; moeten--------v. roepen; schreeuwen; uitnodigen; telefoneren; bezoekencall1[ ko:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 〈 benaming voor〉 signaal ⇒ 〈 leger〉 verzamelsignaal 〈op bugel e.d.〉; 〈 jacht〉 hoornsignaal; (met lokfluitje) nagebootste dierenroep; 〈 brandweer〉 alarm4 (kort/formeel/zakelijk) bezoek5 beroep ⇒ aanspraak, claim6 oproep(ing) ⇒ sommatie, roep(ing); appel, voorlezing van presentielijst 〈 school, parlement e.d.〉; 〈 geldwezen〉 oproep tot aflossing van een schuld, aanmaning7 reden ⇒ aanleiding, noodzaak, behoefte10 telefoontje ⇒ (telefoon)gesprek, belletje♦voorbeelden:within call • binnen gehoorsafstandpay a call on someone • iemand een kort bezoek brengen, bij iemand langsgaanthe actors received a call for eight o'clock • de acteurs moesten om acht uur ophave at/on one's call • tot zijn (onmiddellijke) beschikking hebben〈 geldwezen〉 money at/on call, loan on call • callgeld, daggeldleningthere's no call for you to worry • je hoeft je niet ongerust te makenthere's not much call for figs • er is niet veel vraag naar vijgen→ close close/————————call21 (even) langsgaan/komen ⇒ (kort) op bezoek gaan, aanwippen; stoppen 〈 op station〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 call by • (even) aan/binnenwippenplease call in this afternoon • kom vanmiddag even langs alsjeblieftdo call round again • kom vooral nog eens langsthe ship calls at numerous ports • het schip doet talrijke havens aan3 roepen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zijn roep uiten 〈 van vogel〉; lokken 〈 door nabootsing van dierengeluid〉; 〈 in het bijzonder〉 ritmisch roepen 〈 instructies〉; bij dans♦voorbeelden:call (something) (out) to someone • iemand (iets) toeroepenEdith will call (you) tonight • Edith belt (je) vanavondduty calls (me) • de/mijn plicht roept4 did Joan call (hearts) at all? • hééft Joan wel (harten) geboden?1 afroepen ⇒ oplezen, opsommen3 afkondigen ⇒ bijeenroepen, proclameren4 wakker maken ⇒ wekken, roepen7 het houden op ⇒ zeggen, (een bedrag) afmaken op♦voorbeelden:call to witness • als getuige oproepencall down/in/over • (naar) beneden/(naar) binnen/bij zich roepencall a meeting • een vergadering beleggen/bijeenroepenhow can you call yourself my friend? • hoe kun je beweren dat je mijn vriend(in) bent?call someone a liar • iemand uitmaken voor leugenaaryou call that hard? • noem/vind je dat moeilijk?call (something) one's own • (iets) bezitten, (iets) zijn eigendom (kunnen) noemen〈 informeel〉 what d'you call it? • hoe-heet-het-ook-weer?, dingesbe called after one's grandfather • vernoemd zijn naar zijn grootvadercall away • wegroepencall forth • oproepen, (naar) boven brengencall forward • naar voren roepen -
8 demand
n. eis; navraag, aanvraag--------v. vereisen, eisen; navragendemand1[ dimma:nd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 eis ⇒ verzoek, verlangen2 aanspraak ⇒ claim, vordering5 → demand note demand note/♦voorbeelden:satisfy all demands • aan alle eisen tegemoet komenlittle demand for doctors • weinig vraag naar artsenbe in great demand • erg in trek zijn————————demand2〈 werkwoord〉1 eisen ⇒ verlangen, vorderen♦voorbeelden: -
9 Anspruch auf eine Belohnung haben
Anspruch auf eine Belohnung habenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Anspruch auf eine Belohnung haben
-
10 Forderung
Forderung〈v.; Forderung, Forderungen〉1 vordering, eis ⇒ aanspraak, claim♦voorbeelden:eine Forderung erfüllen • aan een eis voldoeneine Forderung erheben • een eis stellenan jemanden hohe Forderungen stellen • aan iemand hoge eisen stelleneine Forderung an jemanden haben • een vordering op iemand hebben -
11 Recht
〈o.; Recht(e)s, Rechte〉2 recht, de wetten3 recht, het juridisch juiste4 〈 geen enkelvoud〉rechten, rechtswetenschap♦voorbeelden:auf sein Recht pochen • z'n rechten opeisenjemandem zu seinem Recht verhelfen • voor iemand recht verschaffendas Recht anwenden • de wetten toepassendas Recht beugen • het recht buigen, verdraaienvon Rechts wegen • van rechtswegewas Recht ist, muss Recht bleiben • recht is rechtim Recht sein • het recht aan zijn zijde hebbenmit Recht • met recht, terechtGnade für, vor Recht ergehen lassen • genade voor recht laten geldenzu Recht • terecht〈 spreekwoord〉 wo nichts ist, hat der Kaiser sein Recht verloren • waar niets is, verliest de keizer zijn recht -
12 ein Anrecht auf den Thron haben
ein Anrecht auf den Thron habenrecht, aanspraak op de troon hebbenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein Anrecht auf den Thron haben
-
13 verdienen
verdienen♦voorbeelden:das habe ich nicht um dich verdient! • dat heb ik niet aan jou verdiend!
См. также в других словарях:
Christianus Carolus Henricus van der Aa — (* 25. August 1718 in Zwolle; † 23. September 1793 in Haarlem) war ein niederländischer lutherischer Theologe. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Werke 3 Literatur … Deutsch Wikipedia